Nederlanders weten te weinig over doofheid’

28 sep

Bron : www.nu.nl
Gepubliceerd: 24 september 2016 13:31
Laatste update: 24 september 2016 19:54

Veel Nederlanders weten onvoldoende over doofheid en de gebarentaal. Dat zeggen deskundigen aan de Radboud Universiteit en Universiteit van Amsterdam tegen NU.nl.
Het is zaterdag Werelddovendag, een dag waarop wordt geprobeerd om meer aandacht te genereren voor doofheid en de gebarentaal. Volgens Beppie van den Bogaerde, professor Dovenstudies aan de Hogeschool Utrecht, is deze dag belangrijk voor de dovengemeenschap. “Mensen weten echt heel weinig.”

Een inhaalslag voor de dovengemeenschap in Nederland is volgens haar te behalen bij de mensen die beroepsmatig met dove mensen te maken hebben. “Ik neem het professionals kwalijk dat ze onbewust onbekwaam zijn. Als je niet bewust bent van dat je iets niet weet, dan stel je ook geen vragen. Mensen moeten open staan voor dove personen. Ik hoop dat mensen bewust onbekwaam worden. Dat ze van zichzelf weten dat ze er niet veel van weten en dus expertise elders moeten halen.”

Ook onderzoeksmedewerker Taalwetenschap aan de Radboud Universiteit Merel van Zuilen vindt dat hulpverleners bij doven en slechthorenden te veel gericht zijn op het medische aspect van doofheid. “De zorg lijkt vooral gericht te zijn op de oren en het niet-functioneren ervan, maar een doof mens is meer dan dat. Deze beperkte focus kan doorwerken in de opvoeding van een doof kind.”

“Hulpverleners zouden meer in contact met doven moeten komen om te leren van hen”, besluit Van Zuilen.

VN
De Tweede Kamer stemde in januari in met het VN-verdrag ‘gelijke rechten voor mensen met een beperking’. Met het ondertekenen van dit verdrag wordt de overheid verplicht om alle overheidsinformatie en gebouwen toegankelijk te maken voor iedereen.

Van den Bogaerde: “Dat verdrag is al heel lang geleden opgesteld. maar nu pas geratificeerd. Nederland loopt achter op het gebied van disability studies.”

“We moeten dove mensen niet zien als zielig en kijken naar de dingen die ze niet kunnen. Mensen moeten hen positief benaderen en zien wat ze wel kunnen bijdragen aan de maatschappij. Het gaat om een mindset verandering.”

Ontwikkeling
Volgens Van Zuilen ontwikkelt de gebarentaal zich in “vrij snel” tempo. “Als er in de politiek een nieuw persoon de actualiteit haalt, ontstaat er al snel een naamgebaar voor die persoon. Deze kunnen gebaseerd zijn op uiterlijke kenmerken, eigenschappen of een tic van iemand.”

“De straattaal bij dove jongeren bijvoorbeeld is bijna niet bij te houden. Met mijn 34 jaar ben ik al oud als ik jongeren van 17 tegenkom met allerlei ‘codes’ voor dingen en eigen gebaren. Straattaal is een uiting van creativiteit, het ontstaat er plekke tussen jongeren onderling.”

Door de komst van het cochleair implantaat (CI), waarmee doven en slechthorenden voor een deel geluiden kunnen horen, concludeert Van Zuilen dat gebarentaal wel minder vanzelfsprekend wordt aangeboden aan het dove kind. Ouders die dove kinderen hebben, krijgen hulpverlening die “eenzijdig gericht is op spraak en revalidatie door de verwachtingen rondom het CI”.

Van Zuilen noemt dit een zorgelijke ontwikkeling: “Het gebruiken van gebarentaal is dé manier om een mentale achterstand bij een kind te voorkomen en de acceptatie van doofheid te vergroten. Ook geeft het een kind veiligheid en overzicht in zijn of haar eigen omgeving.”

“Zo dunt de achterban van de dovenwereld uit. Ieder doof en slechthorend kind zou moeten opgroeien met gebarentaal. Er hoeft niet gekozen te worden voor het een of het ander.”

Lagere school
Als het aan Van den Bogaerde ligt, moeten kinderen op de basisschool al kennis over doven en gebarentaal worden bijgebracht. “Je moet kinderen al op jonge leeftijd leren dat mensen die anders zijn, niet minder of meer zijn of eng. Iedereen is anders.”

“Ouders met dove kinderen wordren nu geadviseerd om niet zoveel met gebarentaal te doen, maar om een CI te nemen. Wij moeten als maatschappij gebarentaal omarmen en zeggen ‘we hebben er allemaal baat bij’.”

Van Zuilen is het eens met Van den Bogaerde dat gebarentaal al op de lagere school aan kinderen moet worden geleerd. “De taal kan worden ingezet om het geheugen te versterken, het ruimtelijk inzicht en denkvermogen te vergroten en het komt de expressiviteit ten goede uit.”